
Breuken
- A. Vereenvoudigen
- 1. Vereenvoudig de breuk groter dan 1I
- 2. Benoem de breuk vereenvoudigdIII
- 3. Vereenvoudig de breuk kleiner dan 1III
- 4. Vereenvoudig de breuk groter dan 1II
- B. Optellen
- 1. Ongelijknamige breuken kleiner dan 1 optellenI
- 2. Ongelijknamige breuken groter dan 1 optellenI
- 3. Gelijknamige breuken kleiner dan 1 optellenV
- 4. Gelijknamige breuken groter dan 1 bij elkaar optellenV
- 5. Ongelijknamige breuken kleiner dan 1 optellenII
- 6. Ongelijknamige breuken groter dan 1 optellenII
- C. Aftrekken
- 1. Ongelijknamige breuken kleiner dan 1 aftrekkenI
- 2. Ongelijknamige breuken groter dan 1 aftrekkenI
- 3. Breuk kleiner dan 1 aftrekken van heel getalIII
- 4. Gelijknamige breuken kleiner dan 1 aftrekkenIII
- 5. Gelijknamige breuken groter dan 1 aftrekkenIII
- 6. Ongelijknamige breuken kleiner dan 1 aftrekkenII
- 7. Ongelijknamige breuken groter dan 1 aftrekkenII
- D. Vermenigvuldigen
- 1. Ongelijknamige breuken kleiner dan 1 met elkaar vermenigvuldigenI
- 2. Ongelijknamige breuken groter dan 1 met elkaar vermenigvuldigenI
- 3. Breuk vermenigvuldigen met heel getalII
- 4. Gelijknamige breuken kleiner dan 1 vermenigvuldigenII
- 5. Gelijknamige breuken groter dan 1 vermenigvuldigenII
- 6. Ongelijknamige breuken kleiner dan 1 met elkaar vermenigvuldigenII
- 7. Ongelijknamige breuken groter dan 1 met elkaar vermenigvuldigenII
In groep 7 worden de breuken behandeld op weer iets hoger niveau dan in groep 6. Hier komen ook vaker lastigere vragen in voor met noemers zoals de 6, 7, 8 en 9. Bij deze breuken opdrachten wordt er geoefend met optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen. Daarnaast wordt ook het vereenvoudigen behandeld.
De breukoefeningen beginnen met het vereenvoudigen. Bij de oefening ‘benoem de breuk vereenvoudigd’ krijg je een breuk en een plaatje. De bedoeling is om de breuk te vereenvoudigen naar een kleinere breuk. Je kan het plaatje gebruiken om een beter beeld van de breuk te krijgen. Er zijn in totaal 4 vereenvoudigingsoefeningen waarmee je kan oefenen.
Bij de optelsommen en de minsommen worden gelijknamige breuken en ongelijknamige breuken behandeld. De breuken die voorkomen in deze oefeningen kunnen hoger of lager dan 1 zijn en per oefening krijg je in totaal 10 vragen. Aan het einde van de oefening kan je zien welke vragen je goed en fout hebt gemaakt.
Naast optellen en aftrekken wordt er ook vermenigvuldigd en gedeeld met de breuken, bij de keer en deelsommen wordt er gerekend met gelijknamige en ongelijknamige breuken.
Wanneer je meer dan 60% van de vragen goed hebt in een oefening krijg je een medaille. Als je geen medaille hebt gehaald kan je de oefening nog een keer maken.
De vaardigheid breuken is onderdeel van rekenen/ wiskunde – getallen en bewerkingen – kerndoel 26.